Inmiddels heeft het pachthof uitspraak gedaan in de proefprocedure over de mogelijke aanspraken van verpachters op fosfaatrechten bij einde van de pacht. Het hof oordeelde dat de fosfaatrechten in principe voor de pachter zijn. Daar zijn wel enkele belangrijke uitzonderingen op die grote gevolgen kunnen hebben voor met name pachtbedrijven.
Vooropgesteld zij dat partijen in de proefprocedure over de verdeling van (toekomstige) fosfaat/productierechten in hun pachtovereenkomst geen afspraken hadden gemaakt. Onder die omstandigheden heeft het hof overwogen dat de fosfaatrechten in beginsel aan de afgaande pachter toekomen maar dat hij in bepaalde gevallen (een deel van) de fosfaatrechten moet achterlaten ten behoeve van de opvolgend pachter, tegen vergoeding van de helft van de marktwaarde.
Let op: het moet gaan om pachtovereenkomsten die reeds bestonden op 2 juli 2015 en die na 1 januari 2018 eindigen.
In de praktijk komen we pachtcontracten tegen waarin bepaald is dat eventuele (toekomstige) productierechten aan verpachter toekomen. Wil de verpachter op grond van zo’n overeenkomst aanspraak maken op de fosfaatrechten, dan moet heel duidelijk zijn dat de gemaakte afspraken ook betrekking hebben op fosfaatrechten. Dat zal lang niet altijd het geval zijn, bijvoorbeeld omdat de tekst van het pachtcontract verschillend kan worden uitgelegd, zodat er discussie ontstaat over wat precies wordt bedoeld. Denk bijvoorbeeld aan de situatie waarin de term “dierrechten” gebruikt wordt. Immers, strikt formeel zijn fosfaatrechten geen dierrechten.
Het komt ook geregeld voor dat pachtcontracten (zowel reguliere als geliberaliseerde) voorzien zijn van algemene voorwaarden en dat in die kleine lettertjes opgenomen is dat de pachter eventuele (toekomstige) productierechten, verbonden aan het gepachte, moet aanbieden aan de verpachter dan wel moet meewerken aan overschrijving van die rechten aan de verpachter of opvolgend pachter zonder dat daar een vergoeding tegenover staat. Het spreekt voor zich dat dergelijke bepalingen zeer nadelig zijn voor de afgaande pachter. De vraag is of je zoiets ingrijpends (in feite eenzijdig) kunt overeenkomen in de kleine lettertjes. Gezien de zeer hoge vermogenswaarde van fosfaatrechten kan men zich afvragen of een pachter die vroeger tegen de opname van dergelijke bepaling niet heeft geprotesteerd (en dus stilzwijgend geaccepteerd), zich wel kon realiseren wat daarvan de gevolgen zijn. Het ligt voor de hand dat dergelijke vragen binnen afzienbare tijd aan de rechter zullen worden voorgelegd.
Overigens, tot slot: bovengenoemde uitspraak van het hof is nog niet onherroepelijk. Er kan nog cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad.
Voor meer informatie kunt u Annemijn Dijkstra bellen op telefoonnummer 088 – 888 66 50. U kunt ook een e-mail sturen naar adijkstra@gvk-advocaten.nl