Circa 3300 ondernemers in de veehouderij sector hebben in de periode 2015-2019 een zogenaamde PAS-melding gedaan. Bij die bedrijven die een beperkte uitbreiding wensten tot maximaal 1 mol per ha. per jaar stikstofdepositie op een nabijgelegen Natura 2000 gebied, had de wetgever in het Besluit grenswaarden bepaald dat geen vergunning nodig was, maar met een melding bij Gedeputeerde Staten kon worden volstaan.
De Afdeling Bestuursrechtspraak oordeelde op 29 mei 2019 dat deze bepaling uit het Besluit onverbindend was.
Dat leidde ertoe dat deze bedrijven voor deze uitbreidings- of wijzigingsplannen tot 1 mol per ha per jaar alsnog een natuurvergunning nodig hadden, hoewel zij te goeder trouw afgingen op de in 2015-2019 bestaande regelgeving. Ze konden in 2015-2019 zelfs geen vergunning krijgen, want de besluitgever bepaalde dat een melding voldoende was.
In de zaak die geleid heeft tot de uitspraak van de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag van 18 juni 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:6327) ging het om een verzoek om handhaving bij een PAS-melders. Deze PAS-melder had zijn bedrijf uitgebreid na melding en een milieuorganisatie had daartegen bezwaar gemaakt. Dat bezwaar was door het bevoegd gezag, te weten GS van Zuid Holland, ongegrond verklaard. Het daartegen gerichte beroep werd door de Afdeling gegrond verklaard, mede gelet op de onverbindendheid van de regelgeving, en het besluit na bezwaar werd vernietigd. Het bedrijf moest dus toen alsnog een vergunning zien te krijgen voor de reeds gerealiseerde uitbreiding terwijl dat eerst niet hoefde.
GS bleef erbij dat er niet handhavend hoefde te worden opgetreden tegen het bedrijf, ondanks het niet hebben van een toereikende natuurvergunning op grond van de Wet Natuurbescherming. De milieuorganisatie stapte naar de Voorzieningenrechter.
De Voorzieningenrechter oordeelde dat er inderdaad sprake is van een overtreding. Dus is GS bevoegd op te treden. Is er een bijzondere omstandigheid om hier van af te wijken en is er concreet zicht op legalisatie?
Er is volgens de rechter geen concreet zicht op legalisatie.
Dan resteert de vraag of handhavend optreden op dit moment onevenredig moet worden geacht.
Het is duidelijk dat optreden ernstige gevolgen voor de bedrijfsvoering heeft. De investeringen waren tenslotte al verricht.
De rechter verwijst in zijn uitspraak naar de Wet Stikstof die per 1 juli 2021 in werking is getreden. Daarin heeft de Minister van LNV en de provincies de wettelijke opdracht gekregen om tezamen zorg te dragen voor legalisatie van zogenaamde PAS-melders in de periode 2015-2019.
Uit de wetstekst en de wetsgeschiedenis blijkt duidelijk dat de intentie van de wetgever is om deze gevallen te legaliseren.
GS verklaarde dat er begin 2022 voldoende “stikstofruimte” beschikbaar zou zijn om PAS-melders te gaan legaliseren. PAS-melders verwikkeld in een handhavingsgeschil krijgen voorrang bij afhandeling van hun zaak.
Gelet hierop, en het feit dat er sprake is van een relatief geringe stikstofdepositie, kon GS zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat handhavend optreden onevenredig zou zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen.
Een uitspraak in beroep is, voor zover bekend, nog niet gedaan.
Deze uitspraak is van belang voor PAS-melders, die op basis van deze melding over zijn gegaan tot het plegen van investeringen en nu worden geconfronteerd met handhavingsverzoeken door derden. Zij kunnen, onder meer met verwijzing naar de Wet Stikstof en deze uitspraak, betogen dat handhavend optreden onvenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen.
Wilt u meer informatie? Belt of mailt u dan met Charles van Mierlo, telefoon 085-2105750, e-mail jtamvanmierlo@gvk-advocaten.nl