Op 26 maart 2019 oordeelde het Pachthof te Arnhem,
kort gezegd, dat de fosfaatrechten bij het einde van de pacht in beginsel voor
de pachter zijn en dat slechts in bepaalde gevallen de verpachter aanspraak kan
maken op fosfaatrechten (ECLI:NL:GHARL:2019:2544). Zie onze eerdere artikelen
hierover:
ˇ
https://data/sites/web/gvk-advocatennl/www.gvk-advocaten.nl/?eersteuitspraakpachtenfosfaatrechtenen
ˇ
https://data/sites/web/gvk-advocatennl/www.gvk-advocaten.nl/?pachtenfosfaatrechten:letopdekleinelettertjes
Op 24 september 2019 heeft het Pachthof einduitspraak
gedaan in deze procedure (ECLI:NL:GHARL:2019:7664). Vooropgesteld zij dat het
hof (zoals verwacht) de lijn zoals uitgezet in de hierboven genoemde
tussenuitspraak consequent voortzet.
In deze (proef)procedure was sprake van hoevepacht. Deze
hoevepacht werd beëindigd omdat de pachter in 2017 stopte met zijn
melkveehouderijbedrijf. Dat nam niet weg dat de pachter per 1 januari 2018 de
fosfaatrechten toegekend kreeg. ASR maakte vervolgens aanspraak op een deel
(van de waarde) van die fosfaatrechten, rekening houdende met de korting van
10%. Het hof oordeelde in maart 2019 reeds dat die aanspraak in beginsel
terecht was. In het vervolg van de procedure probeert de pachter het hof op
andere gedachten te brengen.
In deze zaak had de vader van de pachter in het verleden
het bedrijf aan ASR verkocht en vervolgens teruggepacht, waarbij hij de
stalinrichting en de melkinstallatie niet had mee verkocht. De pachter stelt
dat, om die reden, ASR geen recht heeft op overdracht van (een deel van) de
fosfaatrechten (althans: de waarde daarvan). Het hof is het daar niet mee eens.
Het hof blijft erbij dat er een bedrijf, geschikt voor de uitoefening van de
melkveehouderij, verpacht is. Dat wordt o.a. gebaseerd op dat het bedrijf, ten
tijde van de verpachting, op onderdelen geschikt gemaakt was voor de
melkveehouderij. De verpachte hoeve was volgens het hof dan dus ook van
overwegend belang voor het bedrijf van de pachter.
In dit geval was er sprake van dat de pachter een deel van
het gepachte (gebouwen en grond) kocht. Niettemin oordeelde het hof dat de
verpachter recht heeft op (een deel van) de fosfaatrechten. Het einde van de
pachtovereenkomst blijft namelijk het ijkpunt. Wat de verpachter vervolgens
doet, zoals in dit geval een deel van het gepachte doorverkopen aan de
oorspronkelijk pachter of het geheel opnieuw in pacht uitgeven, is niet
relevant. Net zo min of ASR nadien de fosfaatrechten mee overdraagt aan een
koper of nieuwe pachter. Dat is een kwestie van onderhandeling.
Verder achtte het hof het niet relevant dat de pachter in
2007 20.000 kg melkquotum had aangekocht. Niet alleen aan de kant van de
pachter, maar ook aan de kant van de verpachter waren er investeringen gedaan.
Deze investeringen waren niet uitzonderlijk en brengen in ieder geval niet mee
dat anders moet worden gedacht over de overdracht van de fosfaatrechten en de
omvang van de vergoedingsplicht.
Conclusie: de vorderingen van ASR zijn toegewezen. Dat
wil zeggen dat ASR aanspraak kon maken op overdracht van alle de aan pachter
toegekende fosfaatrechten, in dit geval 2.365 kg, tegenover de verplichting van
ASR de helft van de waarde daarvan te vergoeden. In dit geval hadden partijen
de waarde van de fosfaatrechten onderling reeds vastgesteld.
Overigens staat het partijen nog vrij cassatie in te
stellen en de zaak voor te leggen aan de Hoge Raad.
Onze reactie op dit arrest is als volgt.
Het hof volgt een strakke lijn die weinig ruimte overlaat
voor uitzonderingen of afwijkingen. Zo leiden wij uit deze uitspraak af dat een
verpachter bij het einde van de pacht niet verplicht is de melkveehouderij ter
plaatse voort te zetten, maar de vrije hand heeft in bijvoorbeeld verkoop of
het uitgeven van de fosfaatrechten ten aanzien van een andere (pacht)locatie.
Aan de kant van de pachters zal dit aanleiding geven tot
kritiek omdat toch één van de rechtvaardigingsgronden om de fosfaatrechten aan
de pachter toe te kennen gelegen is in de omstandigheid dat bij overdracht aan
een derde, de hoeve niet langer aangewend kan worden als
melkveehouderijbedrijf. Het hof vindt dit laatste blijkbaar niet van belang.
Deze praktijk kennen we nog uit de tijd van het melkquotum,
toen hadden verpachters die verplichting ook niet.
Een ander opvallend aspect is het feit dat het hof geen
afwijking van de hoofdregel accepteert, gelet op de pachtersinvestering, in dit
geval 20.000 kg melkquotum. Men zou hier tegenin kunnen brengen dat nu juist
die investering van de pachter bijgedragen heeft aan de hoeveelheid
fosfaatrechten die aan de pachter per 1 januari 2018 is toegekend. Mogelijk dat
het hof hier anders over denkt wanneer de pachtersinvesteringen veel
omvangrijker zijn.
In deze zaak kocht de pachter een deel van het gepachte
(gebouwen en grond). Uit de uitspraak blijkt niet of pachter al dan niet
gebruik maakte van zijn voorkeursrecht van koop.
De rechtspraak in het geval van melkquotum was dat een
pachter, in het geval hij gebruikmaakt van zijn voorkeursrecht van koop, slechts
voor 25% hoefde af te rekenen. Uit de uitspraak kan niet worden afgeleid wat de
visie van het hof op dit punt is en of dit ook geldt in het huidige systeem van
fosfaatrechten.
Meer weten? Neem contact op met:
Charles van Mierlo of Annemijn Dijkstra,
kantoor Zwolle
Tel: 088-888 66 50