Sinds de AID is opgegaan in de NVWA worden veel overtredingen niet meer berecht door de economische strafrechter, maar door de bestuursrechter. In welke inefficiënte en bureaucratische procesgang boeren sindsdien zijn beland voordat hun zaak bij de bestuursrechter voorkomt, leert de volgende casus.
Opsporingsambtenaren zagen vanuit hun auto een akkerbouwer met een getrokken veldspuit een perceel bieten besproeien zonder kantdop waarbij sproeivloeistof neerkwam in de teeltvrije zone. Bij een betrapping op heterdaad hoort een NVWA opsporingsambtenaar direct aan de verdachte mee te delen dat die niet tot antwoorden is verplicht (de zgn. cautie), maar dat lieten deze heren achterwege toen ze de akkerbouwer aanspraken. Nadat zij zich hadden voorgesteld was hun eerste vraag waar spuit je mee? waarop de akkerbouwer antwoorde met water. Dat klonk zeer verdacht, waarop zij hun vraag herhaalden en daarop hetzelfde antwoord kregen. Eén van hen klom vervolgens op de veldspuit, keek in de grote tank en rook prompt de penetrante lucht van een gewasbeschermingsmiddel. Het ontging de heren dat zich op de veldspuit ook nog een schoonwatertank bevond. De heren tapten vervolgens wat vloeistof uit een kraantje onder de veldspuit.
45 minuten na aankomst werd de akkerbouwer alsnog meegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht was. Monsters van de bietenplanten of de spuitdoppen werden niet genomen. Laboratoriumonderzoek wees uit dat het monster een middel bevatte dat in bieten niet was toegelaten, echter in een concentratie van slechts 1/45.000e deel dat in aardappelen wordt toegepast. De akkerbouwer werd vervolgens drie zaken ten laste gelegd: 1. Het gebruik van een middel dat in bieten niet was toegelaten 2. Spuiten in de teeltvrije zone. 3. Spuiten zonder kantdop.
De akkerbouwer mocht achtereenvolgens reageren met een zienswijze, vervolgens een bezwaarschrift en daarna nog met een nadere toelichting op het bezwaarschrift. Hij voerde onder meer aan dat het bewijs onrechtmatig was verkregen omdat de ambtenaren de cautie te laat hadden gegeven, dat hij met water had gespoten, dat het kraantje niet in verbinding stond met de inhoud van de grote tank en zelfs als dat anders zou zijn de concentratie zo miniem was dat van daadwerkelijk gebruiken van het middel niet kon worden gesproken. De zienswijze, het bezwaarschrift en de nadere toelichting op het bewaarschrift werden door de NVWA volledig genegeerd. Pas nadat bij de bestuursrechter beroep werd ingesteld tegen de definitieve beschikking van de Staatssecretaris deed de NVWA nader onderzoek naar een eventuele verbinding tussen tankinhoud en kraan. Die verbinding bleek niet te bestaan.
Vervolgens belde de NVWA naar (de advocaat van) de akkerbouwer en stelde voor om de eerste twee ten laste gelegde feiten in te trekken als de akkerbouwer zijn beroep tegen het derde feit zou laten varen. De boer weigerde die koehandel. De Staatsecretaris trok de eerste twee feiten daarop alsnog in. Het beroep bij de bestuursrechter ging dus nog slechts over het niet gebruiken van een kantdop. De (jurist van de) Staatsecretaris voerde bij de bestuursrechter aan dat het spuiten zonder kantdop was verboden ongeacht of er met een middel of met water werd gespoten. De bestuursrechter vond dat maar onzin, waarop ter zitting ook het resterende ten laste gelegde derde feit door de Staatssecretaris werd ingetrokken. De Staatsecretaris werd daarop veroordeeld om een proceskostenvergoeding aan de akkerbouwer te voldoen.
Vroeger werd een zaak als de onderhavige efficiënt afgedaan met één enkele zitting en een mondeling vonnis van de economische politierechter, zonder voorafgaande zienswijzen, bezwaarschriften, nadere toelichtingen en beroepschrift. Het huidige systeem pompt zonder enig nut alleen maar papier rond en houdt ambtenaren aan de gang voordat de zaak bij de bestuursrechter komt. Kortom, vroeger was alles beter. In het kader van de veel gepropageerde verlichting van de administratieve lastenverlichting voor het MKB valt hier nog veel te winnen.
Kees van Schaik
GVK Advocaten Zwolle