Grondgebonden landbouwbedrijven worden binnen een familie meestal aan de volgende generatie overgedragen voor lagere waarden dan de vrije economische waarde. Grond gaat dan meestal over voor de waarde in verpachte staat; productierechten voor de boekwaarde.
Omdat deze financiële tegemoetkoming alleen wordt gedaan met het oog op de voortzetting van het ouderlijk landbouwbedrijf, wordt meestal bedongen dat bij een latere verkoop van het bedrijf of een deel daarvan, de voortzetter het verschil tussen de door hem gerealiseerde verkoopwaarde en de lagere verkrijgingswaarde met de bedrijfsoverdrager (één van) de ouders moet afrekenen. Die na-afrekenverplichting is altijd gebonden aan een bepaalde termijn, meestal 10 jaar, en wordt vaak elk jaar voor met een evenredig deel verminderd. De contractsbepaling waarin het voorgaande is geregeld noemt men meerwaardeclausule.
Meerwaardeclausules zijn er in vele varianten. Nogal eens wordt in een meerwaardeclausule de overdracht aan derden gedefinieerd als De levering in eigendom, uitgifte in erfpacht of vruchtgebruik, alsmede elke obligatoire overeenkomst, welke de strekking heeft een ander de economische eigendom te verschaffen.
In een geval waarbij voor 2004 een bedrijfsvoortzetter zijn volledig melkquotum had verleasd, heeft de rechtbank in Overijssel in 2014 geoordeeld dat, hoewel de verlease van melk slechts tijdelijk is, deze in het concrete geval een zodanig structureel karakter had, dat het met een overdracht in de zin van de meerwaardeclausule werd gelijk gesteld. Het betreffende vonnis biedt aanknopingspunten om ook de verpachting van grond met een overdracht in de zin van een meerwaardeclausule gelijk te stellen. Volgens de rechtbank heeft pacht de bedoeling om aan de pachter de economische eigendom van de grond te verschaffen voor de duur van de overeenkomst. Het zal afhangen van het structurele karakter van de verpachting of dit onder het toepassingsbereik van een meerwaardeclausule valt.
Marten van Eerten
GVK Advocaten Zwolle